Zo, het zit er alweer bijna op. Ik zit inmiddels in een motel vlak bij het vliegveld (ook al zou je dat niet zeggen, het voelt gewoon als een woonwijk; maar het is echt maar 2 mijl rijden naar de car-rental-return, toch zeker 5 minuten volgens Navigon), en heb mezelf al weten in te checken voor de vlucht terug naar Nederland morgen. Maar dat is verkeerdom werken, dus eerst even terug naar waar ik gebleven was. Dat was bij aankomst in Port Angeles, een plaatsje bovenaan het Olympisch schiereiland. Waarom dat precies allemaal Olympic in de naam heeft weet ik eigenlijk niet, maar er is van alles mee. Verder is er in deze omgeving ook een tv/film-ding opgenomen dat ‘Twilight’ heet, waar flink veel verwijzingen naar zijn. Maar ik kende dat hele ‘Twilight’ verder niet, dus dat heb ik braaf links (of rechts) laten liggen. De volgende ochtend na mijn aankomst ben ik eerst naar de zogenaamde Hurricane Ridge gereden, en dat was een behoorlijke belevenis. Niet zozeer vanwege het uitzicht, maar met name vanwege het ontbreken ervan: het was -behoorlijk- mistig. Althans, op bepaalde hoogtes. Als je hoger kwam, verdween de mist, en als je lager kwam, ook. Onderweg heb ik stukken gehad waarin het zicht minder dan 50 meter was, dus dat is heel voorzichtig rijden geblazen. Helemaal apart is het als je in die dichte mist een tunnel van eeen meter of 100-300 doormoet. Daar waren er 3 van, en dan is het fenomeen ‘licht aan het eind van de tunnel’ wel heel bijzonder te noemen. Het was echt zo’n rare mistige vlek, meer niet. Eenmaal boven aangekomen heb ik het Visitors Center met een bezoekje vereerd (want buiten was niet zo bijster veel te zien, wel te ruiken overigens, de meest prachtige geuren kwamen van alle natuur af), en de lokale film maar eens bekeken. Dat bleek de moeite waard, want ik had zowel een hoop geleerd over het lokale stukje park, maar ook was de mist goeddeels weggetrokken toen ik naar buiten kwam. Dat valt op de foto’s wel te zien, denk ik. Daarna teruggereden (er is in dit park geen grote weg die erdoorheen gaat, je moet er via de US-110 omheen, en van daaruit zijn er diverse aftakkingen het park in) naar Port Angeles, en ik raakte op een of andere manier geinteresseerd in een soort dam die voor Port Angeles in het water lag. Daar kon je ook op komen, via een bizar stuk weg: -door- een papierfabriek heen. Nuja, het terrein ervan dan. Dus langzaam rijden, veel stoppen, en kijken of er geen heftrucks enzo oversteken. Ben je daar eenmaal voorbij, dan kun je de dam verder op. Aan het einde zit dan de US Coast Guard, met helicopters, boten, en meer van zulks. Daar mag je uiteraard niet bij, maar daarvoor wel. Daar heb ik even gestaan, naar de overkant (Canada) gekeken, en wat rondgewandeld. Al snel viel me op dat er bomen op de rotsen lagen (zogenaamde beachlogs, bomen die via rivieren afgevoerd worden, en vervolgens door de oceaan weer uitgespuugd worden met de tekst: hoef ik niet, heb je ‘m terug), maar ook dat er een enorme hoeveelheid katten rondliepen. Sommige aan het spelen, anderen aan het sluipen, maar zodra je dichterbij kwam, verstopten ze zich snel. Helemaal wild waren ze niet, want ik zag ook grote voeder- en drinkbakken staan. Heel apart in ieder geval.
Daarna nog 2 ingangen van het park bezocht, met onder andere een stuwmeer (waarvan volgend jaar de dam weggesloopt gaat worden, zodat de zalm weer de rivier op kan zwemmen), waterval, en meer van dat soort pracht. Het laatste stuk viel wel erg in het water (veel regen), dus daar ben ik op een gegeven moment afgehaakt, en teruggereden naar het motel.
Het eten in het naast het motel gelegen restaurant was echter een diep dalletje pakken; ik was daar echt minstens 30 jaar te vroeg naar binnengestapt. Het eten was ook nog eens heel saai (pasta had ik), en nee, ik zal daar niet snel teruggaan. Dat heb ik de volgende dag overigens goed gecompenseerd door naar een lokale Thai te gaan, waar ik erg lekker het zitten smikkelen. Diezelfde volgende dag ben ik wederom het Olympic National Park in gegaan (dat is -groot-), nu naar het Hoh Rain Forest, en het strand (Rialto Beach). Dat regenwoud voldeed aan de verwachting: het regende. Gelukkig niet hard, je kon de trails die daar uitgezet waren prima volgen. Het mooie van al dat bos is namelijk dat die bladeren ook een hoop regen tegenhouden. En er valt daar veel, ontzettend veel. 142 inch per jaar, vergeleken met Seattle, dat 25 inch per jaar krijgt, en Phoenix, Arizona 7 inch. Kun je nagaan, dat is -krankzinnig- veel water. En dat merk je aan alle begroeiing, ik heb een bos nog nooit zo divers en groen gezien. Allemaal laagjes, van de grond af aan naar boven, met verschillende soorten planten en bomen. Er zijn ook zelfs boomdieren (eekhoorns, bijvoorbeeld), die de grond -nooit- aanraken, simpelweg omdat het niet nodig is. Bomen kunnen er honderden jaren oud worden (en dus heel groot en dik), en groeien in dikte meerdere millimeters -per jaar-, als je de jaarringen bekijkt. Zo wijd heb ik ze nog nooit uit elkaar zien staan in een doorsnede van een stam. Als ze omvallen, wordt zo’n stam vaak ook vrij snel weer bedekt met allemaal bodembedekkers, en dat vormt dan weer een voldoende basis voor een volgende boom om zich in te wortelen. Je ziet dan de wortels uiteindelijk om de omgvallen boom heenkrullen, en de grond in gaan. Als die omgevallen boom uiteindelijk wegrot, dan zie je dus een mooi ‘tunneltje’ in een rijtje bomen dat daar van nature zo gegroeid is. Heel apart. En -erg- mooi.
Dan naar het strand toegereden, waarbij de zon steeds meer ging domineren (jippie), en de regen achterwege bleef. Ik had uiteindelijk voor Rialto Beach gekozen, dat lag een beetje op de route, en dat leek me wel handig. Dat was heel bijzonder: heel donker zand, ontzettend veel kiezels en/of grint, van groot tot heel klein. En geen enkel stuk scheld of andere aanspoelsels vanuit zee, hooguit wat zeewier (dat opeens -groot- is), en de welbekende beachlogs lagen natuurlijk overal. De grens met het ‘echte’ land bestond uit bomen, bomen en meer bomen, en het gaat vrij rap de hoogte in. In zee liggen de wereld aan rotsen, sommige onder, sommige boven water, en sommigen komen boven tijdens laagwater, maar overstromen tijdens hoogwater. Daar ben ik een eind langs gaan wandelen, en dat was heerlijk. De branding die beukt op de rotsen, op het strand, daar kan een mens uren naar blijven staren. Helaas geen zeeleeuwen of walvissen of iets van dien aard gezien, maar goed, het is natuurlijk niet altijd feest. Bovendien is een van de lessen duidelijk: ik moet een volgende keer zeker eeen verrekijker meenemen. Want zonder zie je minder.
Vandaag was het dan alweer de laatste echte rijdag; en die zou ik besteden aan een rit vanuit Port Angeles naar Mount Rainier, en dan naar SeaTac, het plaatsje waar het vliegveld van Seattle (en Tacoma, vandaar de naam) ligt. En aldus geschiedde. Het was een erg zonnige dag, wat ik wel kon waarderen na de regen van de afgelopen dagen. De rit verliep voorspoedig, en rond lunchtijd (als je laat luncht, dan), kwam ik in het Mount Rainier National Park aan. De route liep over wat bijzondere bruggen: een brug die drijft op het water (in feite dus een soort ponton-constructie), en die dus met de getijden mee op en neer gaat. Heel apart. En vlak voor Tacoma ligt de (kost 4 dollar tol om er overheen te komen) Tacoma Narrows Bridge, die in het verleden door resonantie met de wind op spectaculaire wijze ingestort is. Dat hebben ze tegenwoordig beter gedaan, maar het blijft een enorm spectaculair ding.
Mount Rainier zelf had z’n top (4392m hoog!) in de wolken, helaas, dus daar viel niet zo van te genieten, maar van het landschap eromheen viel dat wel. Daar een tijdje rondgereden en gewandeld, wederom een film in het videocenter gekeken, en uiteindelijk de rest van het park doorgereden (van west via de zuidkant en de oostkand naar het noorden), en van daaruit de weg naar het vliegveld ingezet. Die weg bestond in feite uit bos, berg, berg en bos. Tot vlak voor je hier in de agglomeratie aankomt is het 1 grote leegte, met ontzettend veel bos en bergen. Heel apart, dat je zo in the middle of nowhere kan zitten, zo dichtbij grote bevolkingsdichtheden.
Toen hier, op 2 mijl rijden van het vliegveld, in het motel ingecheckt, en ook vast voor mijn vlucht ingecheckt. Dat viel wat tegen: het leek erop dat ik geen enkele invloed had op mijn stoelkeuze. Later bleek dat toch wel iets, maar de beschikbare plaatsen waren nog maar zeer beperkt, enkel in het midden. Dat vond ik best vervelend, want dat maakt een vlucht toch minder prettig, als je opgestapeld zit tussen allemaal andere mensen. Maar goed, ik heb nog wel een aanpassing kunnen doen naar meer naar voren in het vliegtuig, want volgens seatguru (en visuele inspectie op de heenreis) lijkt daar wel een tikje meer beenruimte te zitten. Daarna snel even een hapje wezen eten, en nu zit ik dit blog te tikken. Zometeen moet ik nog even mijn tassen herpakken, zodat ze vlieg-geschikt zijn, en dan ben ik er wel klaar voor denk ik. Morgen is het toch zeker 5 minuten rijden om m’n auto in te leveren, en daar moet ik om 10 uur zijn, dus dat gaat prima lukken.
En dan land ik als het goed is donderdag om 7u45 op Schiphol, afhankelijk van wind, security, Igor-resten, etcetera. Daarna zal ik nog wel een paar blogs maken met meer foto-beschrijvingen en selecties, de complete route op kaart, etcetera. Dus blijf het in de gaten houden, zou ik zeggen!
Ohja, de bijgewerkte foto’s.