Hoi,
Mijn laatste blog ging over alles tot en met Yellowstone. Alles over Yellowstone? Nee, een klein dorpje.. nee, gekkigheid. Maar de laatste dag had ik nog niet beschreven, omdat die toen simpelweg nog niet geweest was. ‘s Ochtends eerst uitgecheckt in het hotel; en vervolgens langzaam maar zeker door het park afgezakt naar het zuiden. Hierbij nog een paar dingen bekeken die ik eerder nog niet gezien had, zoals daar de ‘Arist Paint Pots’ waren, waar dan ook een echte echte modderpoel was, en niet een hele natte, zoals eerder. Nu waren m’n thermal features echt compleet, en kon ik het park met een goed gevoel verlaten :-) Ook heb ik nog een izjweggetje genomen, de Firehole Canyon Road. Onderweg kwam ik ook nog de Lewis Falls tegen, en toen ik bij Old Faithful even een toiletbezoekje bracht, ging het ding prompt weer af. Uiteindelijk dus mooi drie uitbarstingen mee mogen maken! Het was een mooi gevoel om toch uiteindelijk een behoorlijk flink stuk van het park gezien te hebben. Echter, na al dit prachtigs wierp ik een blik op de klok, en toen was het al duidelijk na 2-en, en was het dus zaak om een beetje vaart te maken. Het weer hielp niet echt mee, het regende behoorlijk, en het had ook aardig gesneeuwd. Dat betekende dat je op diverse plekken in het park de toppen in de sneeuw zag liggen, en dat er een mooie horizontale lijn over de bergen getrokken was: daarboven was alles wit, met groen erdoorheen, en daaronder was het bruin (grondkleur), met groen erdoorheen. Heel apart. Maar ze hebben zelfs bepaalde wegen in het park gesloten gehad, of dat mensen verplicht waren om met sneeuwkettingen en/of sneeuwbanden te rijden! Dat was voor mij nog even goed uitkijken, want dat had ik allemaal niet, dus ik hoopte maar dat de route naar het zuiden (links langs, via Old Faithful) begaanbaar zou zijn. Dat bleek gelukkig prima het geval, de zon had alweer genoeg geschenen om de weg droog te krijgen. Eenmaal het park verlatend begon het wel weer te regenen, dus toen ik bij Grand Teton National Park aankwam, was dat met name een natte bedoening. Erg jammer, want de Tetons zijn zeg maar de tieners van de Rocky Mountains: jong, nog ongeschonden, dus erg spits, en ze stijgen nog steeds elk jaar ietsjes in hoogte. De toppen waren helaas niet te zien (want flink in de wolken), maar de foto’s die ik daar heb kunnen maken geven al wel een hint weg over hoe een en ander eruitziet. Erg erg mooi. Toen kwam ik aan in Jackson (Wyoming), en van daaruit moest ik over de Teton Pass rijden om bij het geplande motel aan te komen, dat in Pocatello (Idaho) lag. Die pas was -behoorlijk- stevig. Gelukkig was het weer droog, maar de stijgingspercentages kwam tot de 10%. En dat naar 2570m hoogte toe. Bovenin lag ook daar uiteraard weer sneeuw langs de kant van de weg, maar wederom er niet op. Toen nog een uurtje doorrijden naar het motel, alwaar ik snel ingecheckt ben, en een hapje ben wezen eten.
De volgende dag was het tijd om door te rijden naar het zuiden, naar Salt Lake City. Dat was vrij overzichtelijk, bij Pocatello de Interstate op, en bij Salt Lake City er weer af. Daar een motel gevonden niet al te ver uit het centrum vandaan, voor een schappelijke prijs. Ik kwam rond 1500 uur aan ongeveer aldaar, en ben toen meteen de stad maar ingedoken om te kijken hoe en wat. Nou, met de auto was dat al heel snel een gebed zonder eind, je kon gewoon nergens parkeren, tenzij je een fortuin wilde betalen, en dat wilde ik niet. Wel zag ik trammetjes rijden, dus ben ik gewoon teruggereden naar het motel, naar de dichtstbijzinde tramhalte gelopen, en ben ik met de tram verder de boel gaan verkennen. Het echte downtown-gebied is niet zo heel erg groot, dus daar ben je vrij snel doorheen. Wel viel me op dat er iets met Brazilie aan de hand was, want op een plein was er van alles te doen met een band, vlaggen, kleding, etcetera. Ook liepen er heel veel mensen met conferentie-bordjes op. Wellicht heeft het met elkaar te maken, wellicht ook niet. Een grote trekpleister is natuurlijk Temple Square (alle straten eromheen zijn er zelfs naar genoemd; East Temple, West Temple, North Temple, en u raadt het al: South Temple; overigens zijn -heel- veel van alle andere straten met getallen genummers, waardoor je constructies krijgt als S 900 W en W 900 S. Zie dat maar eens uit elkaar te houden…). Het hele gebied van Temple Square is van de mormonen, of beter, de leden van The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints. Een ontzettend groot complex, met veel gebouwen, bezoekerscentra, kantoren, zeer zeer goed onderhouden tuinen en bloemperken, fontijnen, en uiteraard de tempel in het midden. Het is allemaal erg goed onderhouden, en er wordt veel informatie gegeven. Maar ergens bekroop me toch een onbehaaglijk gevoel. Het is allemaal net even iets -te- perfect, te mooi gemaakt, er moet een adder onder het gras zitten zou je haast zeggen. Neem bijvoorbeeld alle mormonen die daar rondlopen om je te helpen: altijd met z’n 2-en, altijd jonge dames, altijd heel vriendelijk lachen en groeten. Kom je ze echter buiten het terrein tegen, dan is het groeten alweer voorbij, bijvoorbeeld. En als je dan met ze in gesprek komt (dat heb ik bewust vermeden, wegens de flarden van de gesprekken die ik opving), dan gaat het toch wel vrij hard met het proberen te bekeren enzo. Daar kan ik niet zo goed tegen. Uiteindelijk teruggegaan met het trammetje naar het motel, en daar in de buurt wat gegeten. Er lag een lijst met aanbevolen restaurants, en daar zat een goede Thai bij, die om de hoek zat. Die heb ik dus maar even geprobeerd, en dat was -erg- lekker. Al snap ik niet waar ze het van doen, want op zaterdagavond verwacht je een volle zaak, maar het was -erg- rustig. Wel een en ander aan afhaalpubliek, maar ik snapte er weinig van.
Zondag ben ik vervolgens op zoek gegaan naar de Olympische roots, en daarvoor kon je het beste naar Park City toerijden. Een stadje dat net iets ten oosten ligt, en daar op een berg is nog een groot deel van het Olympische park terug te vinden. Dat bleek te kloppen. De lokatie aldaar is tijdens te spelen gebruikt voor schansspringen, bobsleeen, rodelen, skeleton, en het freestyle-skieen. Inmiddels omgebouwd tot een soort van attractiepark, maar komend winterseizoen hebben ze al toegezegd gekregen dat ze voor alles dat van de bobsleebaan afmoet (bobslee, rodelen, skeleton) worldcup-wedstrijden krijgen. Verder is er nog een ski-museum (niet zo heel boeiend), uitleg over de droge sneeuw die ze daar hebben (wel grappig) en een tentoonstelling over de resultaten van de Spelen in 2002 (ook wel aardig, met nog een mooie foto van Jochem Uytdehaage in zijn gouden race, en veel aandacht voor Amerikanen uiteraard. Zo’n curling-steen is overigens -best- zwaar!). Het meest opvallende bij binnenkomst is echter een zwembad. Een zwembad? Jazeker, een zwembad. Uitkomend in dat zwembad zijn een paar schanzen, varierend in hoogte en stijlheid. Daar trainen de freestyle-skieers dus op, zodat ze in de zomer door kunnen trainen. In plaats van in een skipak doen ze dat nu in een wetsuit, maar wel gewoon op ski’s. De baan is van een soort kunstgras, en dat glijdt goed genoeg om realistisch te kunnen oefenen. Er zit dan ook een mannetje bij dat lucht in het water loslaat op de baan die op dat moment gebruikt wordt, zodat de oppervlaktespanning gebroken wordt, anders krijg je steeds zo’n harde klap voor je kiezen. De diverse sprongen die ik daar gezien heb waren erg indrukwekkend! Dat bleken achteraf leden te zijn van het Australische team dat daar aan het trainen was. Vanuit veel landen komen ze naar deze plaats toe omdat de faciliteiten hier erg goed schijnen te zijn. Vervolgens een tour meegedaan, en de dame die de tour deed was zelf in het verleden ook aardig sportief, totdat ze met freestylen tegen een gebouw aan vloog, en zo ongeveer alles brak wat er viel te breken. Een tikje jammer, maar ze is er weer redelijk bovenop, alleen zwaar sporten kan dus niet meer. Oeps. Haar enthousiasme was echter stevig aanwezig, dus we zijn naar de voet van de schansspringschansen gegaan, en dan zien ze er erg hoog uit. Ook die kunnen ‘s zomers gewoon gebruikt worden, je landt dan op een soort kunstgras (en glijdt uit in echt gras). Het record op de schans staat overigens op naam van een jongen die destijds 11 jaar was… kun je nagaan. Na curling zou dit echt de veiligste winterspelensport zijn. De bovenkant van de schansen hebben we uiteraard ook gezien, en dan sta je dus boven op de K120 (120-meter-schans), en het enge daaraan is, is dat je dus de plek waar je moet landen van zo hoog uit -niet- kan zien. Die zie je pas als je over het randje gaat. Brr. Verder hebben we ook uitgebreid de bobsleebaan bekeken, waar je dus minimaal 4G voor je kiezen krijgt als je daar vanaf gaat. Je mag zowel ‘s zomers als ‘s winters mee, maar dan moet je wel flink betalen, en echt -zeker- weten dat je het durft, goed oplet, etcetera. Doe je dat niet, dan kon het wel eens een gevaarlijke rit worden…. (en dat dat wel eens gebeurd was, mocht ze eigenlijk niet zeggen). Op dit moment is het een gewone betonbaan, en ergens eind oktober is het buiten koud genoeg om de boel op te gaan vriezen met ijs. Dat moet volledig met de hand gedaan worden, een -behoorlijke- klus. Zou je dat het hele jaar door koud houden, dan kost dat ‘s zomers 15.000 dollar per dag, en dat is wat overdreven. En dan zie je dus ook hoe klein de rodel- en skeletonsleetjes nou eigenlijk zijn. Ik moet er niet aan denken om op zo’n ding naar beneden te gaan. Al schijnt skeleton (met het hoofd vooruit naar beneden, op de buik liggend), het veiligst te zijn, mij niet gezien. Al met al dus erg interessant aldaar.
Van daaruit ben ik doorgereden naar de westkant van Salt Lake City, want daar ligt de zogenaamde Bingham Canyon Coppermine. De grootste door mensen gemaakte uitgraving ter wereld, en naast de Chinese Muur het enige bouwwerk dat vanuit de ruimte zichtbaar is, schijnt. Er wordt overigens nog steeds koper gewonnen aldaar (en een heel klein beetje goud en zilver, maar dat is bijzaak), de verwachting is dat in 2018 het gat nog eens een meter of 100 dieper is. Kortom, imposant. Je kan daar gewoon als bezoeker naar toe (naar een speciaal gedeelte, uiteraard, de mijn zelf kom je niet in, maar je kan er wel mooi op uitkijken). Daar wordt mooi uitgelegd hoe het allemaal nou zo gekomen is, hoe ze toch proberen verantwoord om te gaan met al het restafval (het percentage kopererts in de grond is behoorlijk klein, je houdt zeker 80% reststeen over, en die moet je ergens kwijt), enzovoorts. Maar met name de machinerie die ze gebruiken om het spul op te graven is immens. Dat zijn enorme shovels, enorme diepladers die het vervoeren. De foto’s laten het goed zien, en dan moet je vooral goed kijken naar de grootte van de mensen die er naast staan. Erg indrukwekkend.
Daarna ben ik nog even doorgereden naar het meer zelf, waar je helaas maar lastig bij kon komen. Op 1 plek ging het, maar daar kwam ik om 7.15 uur, en daar ging vlak daarna subiet het hek dicht, met de tekst ‘opschieten svp’. Nuja, dus een mooie wandeling zat er helaas niet meer in. Uiteindelijk weer ergens wat gegeten, en redelijk op tijd gaan pitten.
Vanochtend ben ik op tijd opgestaan (8 uur zowaar :-)), om vervolgens mijn spulletjes weer bij elkaar te grazen, en de auto in te stappen voor de uiteindelijk 519 mijl durende rit naar Reno toe. De route was bijzonder overzichtelijk: bij Salt Lake City de I80 op, en bij Reno er weer af. De rit duurde uiteindelijk wel lang (je bent toch een uur of 7 a 8 aan het sturen), maar ging zo ontzettend makkelijk. Er was vrijwel geen verkeer, en als er wat was, dan haalde je een keer een vrachtwagen in (die in combinaties tot en met 3 opleggers aan elkaar vast reden, immens!), of werd je zelf ingehaald door een auto die sneller wilde dan mocht, terwijl ik al -net- boven het randje aan het rijden was. (je mocht 75 mph, ik reed iets van 76-77 mph, komt neer op een goede 120-125 km/h). Cruisecontrol aan, en gaan met die banaan. Veel geluisterd naar NPR onderweg, maar je moet erg vaak zoeken op zo’n afstand naar een fatsoenlijk ontvangstpunt, want het soort en aantal radiostations wisselt natuurlijk onderweg enorm. Het ging met klimmen en dalen, en ik geloof dat het langste rechte stuk dat ik gezien heb ongeveer 40 mijl achtereen rechtdoor was, vlak voor het einde van Utah. Onderweg ben ik uiteraard een aantal keer gestopt (Wendover, Elko, een flink wat rest area’s onderweg), om even de benen te strekken, te lunchen, wat te drinken te halen, te tanken, dat soort zaken. Nevada is met name erg leeg. Er is gewoon weinig tot niets. Zie de foto’s ook. Wat wel opviel was dat er ook regelmatig borden stonden dat je sneeuwkettingen om moest als de lampen knipperden, gevolg door plaatsen langs de weg waar je ze om kon leggen. Dat was nu, met een 25-30 graden, natuurlijk niet nodig, maar ‘s winters kan het hier dus aardig spoken. Soms hebben boerderijen een eigen oprit aan de snelweg, omdat er gewoon geen andere weg in de buurt is. Dat soort rare desolatie maak je dan mee. In Reno aangekomen ingechekt in het hotel/casino/restaurant/spa/etcetera; dat Siena heet. Dat stond in de Lonely Planet als een manier om goedkoop doordeweeks van wat luxe te kunnen profiteren. Nou, voor nog geen 50 dollar (49,99) hier dus maar een nacht geboekt; en daar zit ik nu. De kamer is inderdaad een aardig stukje luxer dan van de eenheidsworst-motelketens die ik gewend ben, dus ik zal wel lekker slapen vannacht :) Eten kan gewoon hier beneden, net als gokken. Dat laatste trekt wel weer typisch publiek aan, het is best triest volk, de gokverslaafden van deze wereld. Daar loopt deze hele staat vol mee, wat me ook de vorige keer al opviel. Morgen verlaat ik ‘m overigens alweer. Dan ga ik weer terug omhoog, richting Crater Lake. Dat doe ik wel via een stukje naar beneden, om even een blik te werpen op Lake Tahoe, en dan daarna te eindigen in Klamath Falls, een plaatsje in de buurt van Crater Lake. Daar blijk ik dan weer even om dat park te kunnen bekijken, en dan is het plan inmiddels om daarna door te reizen richting Portland. Daar ook nog weer even koekeloeren, en dan vervolgens weer door naar het noorden, naar een plaatsje dat Port Angeles heet. Dat bevat ook de hoofdtoegang tot Olympic National Park, dat tegen de kust aan ligt, ter hoogte van Seattle. Daar kan ik het park bezoeken. De laatste dag rij ik dan nog weer een klein stukje terug naar het zuiden, naar Mount Rainier, om die nog even van dichtbij te spotten, en dan eindig ik in een motel vlak bij het vliegveld, zodat ik op tijd mijn auto weer in kan leveren, in kan checken, etcetera. Maar dat is pas volgende week woensdag, dus tot die tijd kan ik nog flink genieten!
De linkjes van vandaag:
Wederom de foto’s
Yellowstone NP
Grand Teton NP
Utah Olympic Park
Bingham Canyon Mine
Siena Reno